XX
hel Koninklijk Nederlandsche Instituut gunstig
verstrekt werd, ontving ik tevens een stel van 26
gegraveerde Platen in folio, op welke de meeste
der Domburgsche monumenten, door cannegieter
beschreven, voorgesteld waren. Van die Platen
waren er 10 van het jaar 1737; 3 van het jaar 1738;
12 van het jaar 1739 en 1 van het jaar 1745. Zij
zijn nimmer in den handel gekomendoch een
tweede exemplaar daarvan berust op de Bibliotheek
van het Zeeuwsch genootschap x). Uit meer dan eene
omstandigheid scheen het mij toe, dat deze Platen,
of wel derzelver oorspronkelijke teekeningen (die
mij echter onbekend gebleven zijn)door cannegie
ter bedoeld waren 3); en hierin werd ik beves
tigd door een berigt van wijlen Mr. n. c. lam-
breciitsen van RiTTiiEMin leven President van het
zeeuwsch genootschap voorkomende in deszelfs
hulde aan de nagedachtenis van den heer pieter
de la Ruë 3); een berigt, hetwelk ook voor de ge-
1) Dit is mij door den Yice-President van hel Genootschap Mr. s. de wind
getoond; het getal Platen van dit exemplaar is 29, dus nog 3 meer
dan het stel mij door het Instituut verstrekt.
2) Blijkens de onderschriften, zijn dezelve door f. de b\kkler gegraveerd
en door f. van dvk naar de oorspronkelijke monnmenten (ad viv.) getee-
kend, met uitzondering alleen van n. 2729 en 34 van onze Platen,
welke, volgens de onderschriften, in het jaar 1737 door a. van der laan,
naar de oorspronkelijke'stukken (ad viv.) getcekend waren; daar nu deze
laatstgemelde nummers juist die steenen bevatten, die thans in Leyden
en op den huize Ilpenstein zijn, zal men mogen besluiten, dat die in
1737 reeds niet meer te Domburg waren.
3) Zie Nieuwe Verhand, van het Zeeuwsch Genootschap der Wetensch.
D. III. 1821 8°. Genoemde hulde dagteekent van den 4 Nov. 1818.