2 ten gekomen zijn, dat dezelve wegens den stijl van het, eenigzins geschonden beeldwerkoorspronkelijk niet aldus met elkander vereenigd kunnen geweest zijn. Intusschen is het niet twijfelachtig dat de drie brokstukken la. 1 e. en 1 e. tot één en denzelfden pilaster behoord hebben. Het is wel niet bekendwanneer zij gevonden zijndoch derzelver oudheid en echtheid is boven bedenking verheven; en dewijl zij sedert onheu gelijke tijden bij de overige Domburgsche beel den en gedenksteenen geplaatst geweest zijn, is het waarschijnlijk, dat zij gelijkelijk met deze, al thans aan hetzelfde strand gevonden zijn. Wel is waar, hiertegen zou kunnen schijnen te strijden, dat zij op de afbeeldingen van van SCHUÏLENBCRGH (en DANCKERIs) en van vredigs (en smalleganGe) niet voorkomenmaar zou dit wel eens bewijzen kun nen, dat zij niet gelijktijdig met de bij hen afge beelde gedenkstukken ontdekt waren? Immers deze schrijvers hebben ons de beeldwerken niet vol ledig medegedeeldmaar zich bepaald bij hetgeen hun meest belangrijk toescheen; en het is mogelijk, dat zij deze weinig versierde steenbrokkenwier bouwkundig karakter en belang hun minder dui delijk zal geweest zijnuit dien hoofde onvermeld gelaten hebben. Hoe dit echter zijwanneer het aannemelijk is, dat deze fragmenten op de zelfde plaats gevonden zijn als de meeste der overige ge denksteenen zal men niet vermetel gissendat zij behoord hebben tot dat gebouw, in of bij het welk de overige beelden en gedenksteenen oorspron kelijk geplaatst waren.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 332