11 jen wordenzie dezelve in natuurlijke grootte n. 8 b. Zij is gekleed in een dubbel-hemd zon der mouwenwaarvan het onderste tot op de voe ten het bovenste tot bijna op de scheenen afdaalt. Over hetzelve is een mantel geslagen, die voor de borst vereenigd zijndeover de armen achterwaarts afdaalten over dezen hangt een aejf^-vormig schoudermanteltje, hetwelk midden voor den boe zem door eene ronde versierde gesp bevestigd is. Aan hare linkerzijde op den grond bevindt zich een scheepsroer, en daarnaast heeft oorspronkelijk een hond gezetenvan welken thans nog slechts het achterste gedeelte en drie klaauwen op het voet stuk zigtbaar zijn. Aan het scheepsroer ter harer linkerzijde en aan de rigting van den linkerbovenarm kan men zien dat zij de linkerhand oorspronkelijk aan den steel van dat roer gehouden heeftop de wijze als fortona ontellijke malen op beeldwerken, pen ningen en gegraveerde steenen voorkomt. De ste ven waarop zij haren regtervoet geplaatst heeft, in verband met het roer, geeft haar het karakter van beschermeres der varenden. Wat zij oorspron kelijk in de linkerhand gehouden heeft is onze ker. Te oordeelen naar hetgeen nehaleNiMA op vele andere beeldwerken in de handen houdt, zou men gissen kunnendat zij in die hand een mandje met vruchtenof losse vruchtengehou den had. Een mandje is echter niet wel aanne melijk, omdat de arm, blijkens den nog overigen stomp, te ver van het lijf verwijderd geweest is, dan dat zij, behoudens beeldhouwkundige regels,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 341