14
De hond aan hare linkerzijde is een attribuut,
hetwelk op vele harer gedenksteenen voorkomt,
geenszins echter op alle. Men vindt hem althans
niet op de steenen n. 21, 22. (PI. Xll), 23, 24.
(PI. XIII), 30. (PI. XVII) en 31. (PI. XVIII);
waaruit blijkt, dat hij omstreeks op de helft harer
gedenksteenen niet voorkomt, en waaruit men mag
besluiten, dat hij geen zoo eigenaardig attribuut van
nehalennia is als de vruchten, die overal bij haar
voorkomen. Dewijl vroegere uitleggers op de aan
wezigheid Van den hond zoo veel gewigt gelegd
hebben, dat zij uit dieu hoofde aan nehalennia
het karakter van diana hebben toegekend, zal het
niet overbodig zijn, zulks in het oog te houden.
Men gelieve zich ook te herinneren, dat de hond
een eigenaardig attribuut was van alle plaatselijke
godheden, de dii lares, gelijk ovidius zingt:
Et canis ante pedes saxo fabricatus eodem
Slabat. Quae standi cum lare causa fuit?
Servat uterque domum, domino quoque fidus
uterque 1
Weshalve ik niet kan inzien, dat men haar om de
aanwezigheid van den hond het karakter van diana
zou toe te schrijven hebben. Ook vindt men den
hond bij andere Goden op oude gedenkstukkenb. v.
van mercuriesaan wien hij ook heilig was, op een
reliëf te Sulzbach gevonden 2)van pomona en van
1) ovro. Fast. v. 136.
2) Schoepflin Als. IllI. Tab. IY. fig. II. p. 449.
3) Montfatjcow Ant, cscpl. I. P. II. p. 282, PI. 184 fig. 6.