22 afdeeling, een man, op een rond voetstuk. Hij is gekleed in een tot bijna op de scheenen reikend hemd, over hetwelk misschien een mantel geslagen is. Zijn karakter is wegens den geschonden toe stand niet meer te erkennen. Mogelijk is het een priester. In de benedenste afdeeling bevindt zich eene fantasiebloemwelker bladeren op eikenloof gelijken. Op het linkerzijstuk (h.) staatin de bovenste af deeling, een jongeling, op een voetstuk als bij a. hij is gekleed in een lang hemd en draagt in de linkerhand een kistje, vermoedelijk offerkistje acerra waarin de wierook bewaard werd)in welk geval men er een' dienaar van een' priester camïllus in te zien zou hebbenvergelijk soortgelijke per sonen met kistjesop zijstukken van twee outaren te Bonnhet ééne bl. 20 vermeld, het andere af gebeeld in de Naclirichten von den Alterth. zu Cleve Taf. XIX, doch beter bij uerscii t. a. pi. II. 14. Het laatste outaar is van geheel denzelfden stijl als het onze; volgens de daarop aanwezige namen der consuls is het van het jaar 239 na Christus, en gewijd aan jupiter, juno en ïiinerva, welke Goden in den tempelnis op de voorzijde naast elkander staan. Het dekstuk bevat aan beide zijden voluten eener opge rolde spreinaar het schijnt. 11. (PI. V. n. 11. o, b, c.) Tempeloutaar als 10, doch de pilasters ter zijde loopen tot beneden door.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 352