25 12. (PI. VI. n. 12. a, bc.) Tempeloutaar als 11, doch welks schelpvormig gewelf beter bewaard en duidelijker te onderken nen is. De voorzijde (12a.) bevat, in de bovenste en grootste afdeeling, nepïunus wiens mantel van den kruin achterwaarts over den linkerschouder en arm afdaalt. Hij houdt in de regterhand den dolfijn en met de linkerhand den scepterdie een' knop heeft, welke in het klein den drietand nabootst. Op de benedenste afdeeling heeft zich een op schrift bevonden, hetwelk de toewijding aan nep- tunus moet bevat hebben; maar waarvan geene en kele letter meer met zekerheid te ontcijferen is. Aangaande het schelpvormige gewelf is nog in het oog te houden, dat men zich daardoor niet late misleiden, alsof zulks eene toespeling op het ka rakter eener zee-godheid ware. Immers met vindt zulks ook aan den tempel van jupiter Capitolinus te Romeen op tempeloutaren welke aan andere Goden gewijd waren, als aan jupiter en aan jupiter, juno en minerva e. a.zelfs op een reliëf eener pries teres van ctbele 2). Op elk der zijstukken (b. en c.)bevindt zich een olijfboom met vruchteneen boom die eigen lijk aan apollo geheiligd was, doch ook op ge- Zie b. v. de afbeeldingen van dezein het Bonn'sche Museumbij lersciiCentralm. II. S. 11 en 14. "Visconti Mus. P. Clcrn. VII. T XVIII.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 355