36
en zijne vrouw heette waarschijnlijk junia dö-
hata i).
Uit de penningen intussclien van POSTUMüs leert
men, dat deze keizer met den hercules magusanus
veel op gehad heeftzoodat de plaats waar deze
vereerd is geweest, door die keizerlijke hoogachting
nog bijzonder beroemd zal geweest zijn. De drie
op verwijderde afstanden gevonden steenen, zouden
eer aan eene landstreek, dan aan eene plaats kunnen
doen denken; maar daartegen staat over, dat, ge
lijk wij boven zagen, de namen MacusaMecusa
Mahusenliamplaats- en niet gewestnamen zijn;
ook kunnen er bijzondere redenen gedacht worden,
waarom een gedenksteen, aan eene plaatselijke God
heid gewijd, niet op de plaats zelve, waar die God
heid te huis behoorde, maar elders opgerigt of ge
bleven is 2). Eindelijk zou zich zelfs de mogelijkheid
laten denkendat onze drie steenen oorspronkelijk
op ééne en dezelfde plaats gestaan hadden.
Ten aanzien van de afbeelding van hercules
magusanus is nog op te merken, dat die alleen uit
de penningen van postumus bekend is. Hij komt
daar geheel in het karakter van hercules voor, met
de regterhand den knods omlaag gestrekt en met
de linker een' boog vooruit houdende.
Op dezelfde wijze is ook de hercules deuso-
Zie de bewijzen aangevoerd bij rasciie in Lex. Num. voce postumus.
2) Hiervan zijn voorbeeldenals bij de gedenksleenen van mars ca-
mulus, waarvan er een bij Kleef (orell. n. 1977) en een te Rome ge
vonden is (grut. p. 40. 9; orell. n. 1960), beide door cives Remi
opgerigten een derdete Rome ontdekt is en van een' Romein af
komstig; zie orell, n. 1988.