16. 41 voor, in welke de voornaamste Godheid, waaraan de tempel geheiligd was, geplaatst werd. De gor dijn is besloten tusschen twee pilasters, even als op de voorzijde 15. aen in het fronton ziet men eene van lofwerk omgeven rozet. Vroegere afbeeldingen zie o. a. bij vredius (en smallegange) t. a. pl. n. 11, doch alleen met het regter zijstuk, en bij DANCKERTS, Pl. 2, met het linker zijstuk; welk laatste ook bij SPEELEveldt, t. a. pl. voorkomt. (PI. VIII. 16. a, b, c.) Tempeloutaar, aan drie zijden bewerkt. De voor zijde (16is in twee afdeelingen verdeeld. De bovenste is een tempeltje als bij n. 10, welks pilas ters versierd zijn als bij n. 15. b, c.en in welks midden neiialennia staat, op eenen troon, die van een afzonderlijk voetstuk voorzien is. Zij is gekleed in een lang hemd, hetwelk tot op de voeten af daalt, en over hetwelk een mantel geslagen is, dien zij met de linkerband voor het lijf, op de wijze van een' schort, omboog houdt; over den mantel hangt het schoudermanteltje, als bij n. 8, hetwelk echter noch schubbenvormig versierd, noch voor den boe zem met eene gesp vereenigd is. De linkerhand en de regterbenedenarm ontbreken, zoodat men niet weet wat zij in de handen gehouden heeft. Mo gelijk hield jzij in de regter hand een' horen des overvloeds; de rigting van den regterarm is dezelfde als die bij n. 8. Aan hare regterzijde zit een hond.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 371