50
19.
(PL XI. 19 a, b, c.)
Tempeloutaar waarvan drie zijden bewerkt zijn,
doch welks benedenste gedeelte ontbreekt; hetwelk
echter nog, hoewel geschonden, voorkomt op vroe
gere afbeeldingen, als bij VREDIGS (en smallegange)
t. a. pl. n. 9, en bij danckerts t. a. pl. n. 7. De
bovenste afdeeling, voor zoo ver zij nog overig is,
is een tempeltje, als bij n. 10, in welks midden
nehalennia gezeten is op eenen troondie omgeven
is van eene ronde nis, aan elke van welker zijden
een boompje kronkelt. De leuning van den troon
loopt met twee bogen in het midden van den half-
cirkel der nis puntig bij. Nehalennia is gekleed
als bij n. 17 en 18, en houdt met de linkerhand
vruchten op den schoot. Aan hare linkerzijde staat
op den grond een mandje met vruchten, en vol
gens de afbeeldingen bij vredigs en DANCKErts, zat
aan hare regterzijde eertijds een hond, die naar
haar omhoog zag.
Op de onderste afdeeling bevond zich weleer een
verduisterd opschrift, waarvan vredigs las:
NEHA1EN
Danckerts heeft:
ALEN.N S
CC I I O
1.
Op de teekeniug van van schüïlenbgrgh staat:
ALEN
ii3d