52 Hij nam deswege tot de Gallisclie ploegen zijne toe- vlugt, die, volgens de beschrijving van piiniüs, H. N. 1. XVIII. 18 van twee raderen voorzien wa ren en planarati genoemd werdenterwijl bij in 't voorbijgaan vernuftig gist, dat PLlwios t. a. pl. niet planarati maar plauarali of plauharati, geschre ven hebbein hetwelk men de oorspronkelijke Gal lische woorden plaucli ploeg en rati raderen te zoeken had; hoedanige gissingen sedert ook bij anderen zijn opgekomen J). Ik zon intusschen min der genegen zijn daarin een ploegrad en eene ploeg schaar, dan wel het rad eener fortüna te zoeken; zie b. v. groter, Inscc. p. 1072 (uit boissard, Ant. T. VI. p. 114); en in het puntige werktuig het on derste gedeelte van een' horen desl overvloeds. Ver gelijk ook het radals attribuut van vrouwelijke met f0rt0na verwante, Godheden, boven welke het opschrift staat: fatis. caeciliüs ferox filius 2). 20. (pl. x. 20. a, a, c). Tempeloutaar aan drie zijden bewerkt. Be voor zijde (20 ais in twee afdeelingen verdeeld. De bovenste bestaat in een tempeltje als bij n. 10, doch g. stalling 1840, haalt nog eene Etrurische ploeg aan, 'uit gobi, Mon. Etr. I. p. 438, en uit winckelmann, Mon. ined. p. 15-5 en 105. De Egyptische ploegen waren ook zonder raderenvolgens de exemplaren daarvan voorhanden in het Leydsche Museum, beschreven p. 100 n. I, 15 van den Catal. rais. des monum. Egypt.van Dr. c. leemans. 1) Zie dieffenbagh, Celt. I. S. 10 u. f. 2) Grut. p. CCCCIV. 9.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 382