90
(lat er nimmer een opschrift op aanwezig is geweest.
Deze opmerking is niet geheel zonder aanbelang;
omdat men daaruit misschien kan afleiden, dat op
zulke afgewerkte outaren, als koopwaren van elders
aangevoerdeerst later de opschriftennaar den
wil der koopers of gebruikers, gebeiteld werden,
ïntussclien kon het ook zijndat de steen in ons
land bewerkt, maar door toeval onvoltooid geble
ven was.
pi. xix.
I. Hoofd van een neptgnusvolgens de schets
van van schüïeenbgrgh. Het is eenigzins verfraaid
voorgesteld bij vredigs (en smaelegange) n. 22.
Zeer waarschijnlijk is het van een standbeeld af
komstig, hetwelk men echter niet ontdekt heeft.
Misschien heeft het outaar n. 13 PI. VI, tot voet
stuk voor dat beeld gestrekt.
II. Tempeltje als n. 12, naar de schets van van
SCHDTLENBürgh, volgens wiens aanteekening de steen
3 voeten hoog, 1 voet 8 duimen breed en 8 dui
men dik was. Men vindt deze afbeelding een wei
nig verfraaid bij dankerts PI. 12, en zeer opgesierd
bij vredigs (en smaelegange) n. 3. Naar onze schets
te oordeelenstaat in den nis een naakt godenbeeld
aan welks regterzijde op een vierkant voetstuk een afge
broken, mij onbekend, voorwerp staat, en aan welks
linkerzijde een vogel schijnt te zitten. Wanneer men
geene andere afbeeldingen als deze schets kende,
zou men genegen zijn daarin JüFITER te ziendie
den arend aan' zijne regterzijde, in de linkerhand