93 delijkheid. Men weet, dat bij de Romeinen elk land, gröDter of kleiner, ja elke plaats, een' deus of dea praeses had, liet zon hier alleen de vraag zijn, of door Provinciae, alle Provinciën van het Romeinsche rijk, dan alleen de wingewesten, of nog bepaalder de Provinciën van één land, b. v. Gallië, bedoeld worden. Mij schijnt het laatste het meest aannemelijk toe. Wanneer de dii praesides der win gewesten vrouwelijk zijn, komen zij veelal voor, een mandje of eene schotel met appelen of andere vruch ten voorliet lijf dragende; zie b. v. de Notit. Digni- tatum, edit. booking I. p. 13, 51, 53. III. p. 09, 71 en elders. Eene fortuna consiuorem, regel 5-6, is uit andere opschriften niet bekend onder hoe vele titels anders fortuna ook op steenen voorkome, b. v. als adjutrix (orell n. 1737), bona (n. 1743), grata (n. 1747), magna (n. 1748), horreorum (n. 4481), respiciens (n. 477 1765) enz. liet fronton is ruitvormig versierd; het zou mij echter niet bevreemden, dat die versiering op den oorspronkelijken steen anders geweest ware. De zij stukken hebben vermoedelijk lofwerk bevatomdat men zulks bij vredius, waar het regter zijstuk afge beeld is, aantreft. IV. Tempeltje, van de linkerzijde te zien, en zeer geschonden; volgens de schets van van scuuylenbürgii. De hoogte was volgens van schüylenburgh twee voe ten. Men vindt dezelfde afbeelding, doch een weinig verfraaid, bij danckerts n. 13. Op de voorzijde zit nehalennia, naar het schijnt, in den nis. Op het voet stuk zal oorspronkelijk het opschrift gestaan heb-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 423