94 ben. Op het linkerzijstuk ziet men een' gaantien man, in de regterhand een' stok houdende en met de linker aan een' anderen stok op den schouder een viervoetig dier dragende. Bij vkedius (en smallegange) n. 23 is deze voorstelling wel dui delijker, doch niet van meer gezag. Vkedius (en smallegange) en cannegieter hielden het vier voetige dier hetwelk hij draagt, voor een' haas of een konijn. Dit is zeer wel mogelijkofschoon liet volgens onze schets even zoo goed een speenvarken zijn konde. Hetgeen cannegieter desaangaande uit voerig heeft opgeteekend, komt in het kort hierop neder: »de man die een' haas of konijn aan een' stok draagt, heeft niets dan een' knuppel in de hand. Zijn gewaad is bezwaarlijk te onderkennen. Het is waarschijnlijk een jager; hetzij hij te voet, alleen door behulp van een' stok jaagde, gelijk men b. v. bij gorlejus, Dactyl. P. 2 n. 124, op een' onijx ziet; of dat hij een vrettist was, van welke plinius, H. N. L. VIII. 55 schrijft. De Ouden oefenden zich op de jagt in snelheid van loopen; vergel. virg. Aen. I. 10. 321. De Germanen be minden de jagt (tacit. Germ. 15 cf. claudian. de laud. Stil. III. 20), en de Romeinen hebben in deze gewesten gejaagd (sueton. in Tib. c. 19)." Tot ver gelijking zij nog herinnerd dat op een basreliëf, bij millin, Mythol. Gall. XXVI. n. 92, ontleend aan zocga, Bassiril. ant. II. 94, de winter voorkomt als eene vrouw, die een' herders- of jagerstok op den rug heeft, waaraan van achter een haas, aan den hals daaraan vastgebonden en van voren vo gels hangenterwijl zij een speenvarken bij de ach-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 424