96
teekend (oogenschijnlijk toen hij in Zeeland die pla
ten met de oorspronkelijke stukken collationeerde):
Schijnt hetzelfde te zijn dat thans te Leyden is,
in brons zeker onecht."
De bewijzen voor de onechtheid der bronzen zijn
doorgaans, even als bij de penningen, eer te zien en
te voelendan door woorden te beschrijven zoo
dat het ons moeijelijk vallen zoude, de kenmerken
der hooge verdachtheid van dit beeldje allen aan
te wijzen. Wij bepalen ons dan slechts bij de
opmerking, dat tegen de echtheid strijden, een
in het oog loopend gebrek aan karakter, hetwelk
ook in de ruwste Romeinsche Godenbeeldjes steeds
te zien isen dat er op vele plaatsen sporen eener
opzettelijke ruwe bijwerking met den beitelna af
loop van het gietwerk, worden opgemerkt, en welke
bijwerking schijnt gemaakt te zijn om er het aan
zien van antiek aan te geven.
Eindelijk is nog van twee met opschriften voor
ziene gedenkstecnen te gewagen, welke buiten ons
vaderland gevonden zijn, en waarvan de eene ze
ker de andere mogelijkaan nehalennia gewijd was.
Wij zijn in de pogingen, om derzelver tegenwoor
dige bewaarplaats terug te vinden, niet geslaagd;
zoodat de lezingen der opschriften alleen uit vroe
gere uitgevers kunnen medegedeeld worden. Een
dier steenen is een outaarhetwelk in het jaar
177G te Deuzt zou gevonden zijn, voorzien van
het opschrift