114
stuk geschikt, om bij den eersten blik op het beeld
nehalennia bij onderscheiding te doen kennen; want
het is haar zoo doorloopend eigen, dat er slechts
twee afbeeldingen bestaan, waar het niet op voor
komt, namelijk n. 20 en 21, en de geschondene toestand
dier steenen veroorlooft zelfs niet, de oorspronkelijke
afwezigheid met zekerheid te bepalen l). Wanneet-
echter dat kleedingstuk voor inheemsch, on-Ro-
meinsch, te houden ware, zou het nog wel kun
nen zijn, dat de kunstenaar het naar den Romein-
schen smaak gewijzigd had 2). De overige beeld-
houwkundige versieringen op hare gedenkteekenen,
geven ons niets aan de handwaaruit men ophel
dering aangaande haar karakter zou kunnen putten;
zij zijn vooral deze
1). De zwevende Geniussen aan hare zijde, n.
15vergel. bl. 38 en volgg.
2). De offeraarsn. 20vergel. bl. 55.
3). De zoogenaamde jager, PI. XIX. fig. IV.
4). De honden, n. 8, 15, 25-29; vergel. bl. 14.
5). De zwijnen op de kroonlijsten der zij
stukken van n. 18 vergel. bl. 49.
der kleedingstukken dier hooggehuldigdc vrouwen bij Germanen of
Keiten, wier orakeltaal ook door de Romeinen geëerbiedigd werd?
Men herinnert zich onwillekeurig de Germaansche sagula argento va-
ricgatawelke antoninus caracalla, om de genegenheid der Germa
nen te winnen, dikwerf droeg; zie hebodian. L. IJLII. p. 99, edit. Paris.
R. Stephani, 1544.
Ik mag niet onopgemerkt latendat het jakje der mater villae
Fagnaebij groter p. 1075 (ontleend aan boissard, Ant. T. IV. p. 66),
eenigermate met het manteltje van nehaxennia. overeenkomtdoch het is
de vraagof die afbeelding getrouw is.
2) Voorbeelden van wijzigingen van Germaansche kleeding vindt men
op de kolommen van trajanus en antoninüs.