120
gange, in zijne Chronijk van Zeeland. Wij lezen
bij hem, na de in ons Voorberigt aangevoerde me-
dedeeling aangaande de eerste ontdekking dier ge-
denksteenen, het volgende: n Nadat men uit het
liggen van de t'saemgevallen steenen kon afne-
mendie seer vele eeuwen onder het zand van de
duinen hadden begraven gelegensoo had het als
neen ronde Kapelle geweestwaer in verscheide Al-
taren gestaen haddenen de steenen in welke de
»Godinne nehalennia afgebeeld was, rondom in
de muren van dien tempelMen ziet hier
uit, dat smallegange's gevoelen in tweeërlei opzigte
van het onze verschilt; vooreerst, dat hij meent,
dat de tempel klein, slechts als eene kapel, en ten
andere, dat dezelve rond zou geweest zijn. Behalve
hetgeen wij tot staving van ons gevoelen hebben aan
gevoerd zal men tot beoordeeling van het door smae-
legange geuitte in het oog te houden hebbendat
hij het zijne niet anders dan als eene gissing heeft
voorgesteldwelke alleen op de ligging van de door
hem geziene steenen, geenszins op een bouwkundig
fundamentof dergelijke gegrond was. Ligt kon
zich de verbeelding van den jeugdigen student uit
de ronde ligging der steenen eene ronde kapel ma
len, het bezwaar niet kennende, hetwelk uit het
gevondene kapiteel daartegen oprijst, en zonder aan
anderemeer toevalligeredenen te denkenwaaraan
zulk eene ronde ligging der steenen zou kunnen toe
geschreven worden, b. v. aan een' draaikolk. Maar ge
steld eens, waarvan ons echter niets bekend is, dat er
in de nabijheid der plaats waar de beelden gevonden
Chr. van Zeeland fol. 82.