121 zijngrondslagen van een klein rond gebouw ontdekt waren of nog mogten worden, welke op die van eene kapel geleken; ook dan nog zouden wij op grond van bet aangevoerde aan het voormalig bestaan van eenen grooten tempelwelke al die beelden en beeld werken besloten heeft, blijven geloovenen wanneer het zelfs bewezen was, dat zulke grondslagen uit den Romeinschen tijd afstamdenzouden wij ze op zijn hoogst voor afkomstig kunnen houden van een tem peltje, hetwelk niet ver van den grooten tempel kan gestaan hebben. Hetgeen nopens bet Romeinsche karakter der beel den en beeldwerken aangevoerd is, zal, vertrouw ik, tot de overtuiging geleid hebben, dat die tem pel Romeinsch van afkomst en bouwtrant geweest zijeen tempel waarin dus nevens de beelden en outaren van jüpiter, neptunus, Victoria, dii prae- sides provinciarüm ook die van nehalennia, als plaatselijke of gewestelijke Godin, geprijkt hebben. Van zulk eene vereeniging van onderscheidene Go den in éénen tempel, was, gelijk men weet, de Romeinsche godsdienst niet afkeerigintegendeel dit was haar bijzonder eigen. Ook weten wij uit vele voorbeelden, dat de Romeinen nevens hunne oorspronkelijke of traditionele Goden, steeds en gaarne de plaatselijke huldigdenwanneer zij zich in den vreemde bevondendat zij zulke Godenwan neer ze er niet waren, uit plaatselijke eigenschappen schiependat zij veiligheid en geluk van hunne gunst afhankelijk achttendat zij daarom ook aan die vooral hunne geloften dedenhen huldigende door geschenkenen offerhanden, naar hunne begrip-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 451