126 til. 84 en 83. Bij n. 34, 35 en 36 is vergeten (PI. XY1II) te voegen. 95, reg. 14, v. bov. staat 65 lees 51 96, 2, ond. Deuzt Deutz 97, 7, is gegist, dat de lezing van het bladz. 97 ver melde opschrift uit von hüpsch zou gevloeid zijn. Sedert heb ik een exemplaar van dat zeldzaam geworden werkje (op de Bibliotheek der Maat schappij van Ned. Letterkunde berustende) mogen raadplegen, en daaruit gezien, dat von hüpsch hier geenszins de schuld heeft; hij leest reg. 3-4: m. sa- tvrnnivs e vpvlvs; door welk evpvtvs de door ons omhelsde lezing ook nieuwen steun erlangt. 99, 9. Yolgens von hüpsch I. p. 9is de steen in het jaar 1776 gevonden; zoodat hij ook hier de schuld van onnaauwkeurigheid niet heeft. 100, 12. Ook von hüpsch leest I. p. 10, eriattivs, en haalt als zijne bron aanbroelmann Ms. L. YI c. 7.waardoor de door ons voorgestane lezing ondersteund Avordt. 102. Bij latere vergelijking der afbeelding van montfatjcon t. a. pl. heb ik gezien, dat die vrouw nog een smal halskraagje draagt, hetwelk boogsgewijs uitgetakt is. Dit behoort noch tot de Romeinsche kleeding, noch komt met het aegis-vormig man teltje van nehalennia overeen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 456