32
hen te zeer beperktdoor ze zamen te dringen
lusschen den Oder en de Trave. Hij poogt voorts,
met ten toon spreiding van bijzondere belezenheid
te bewijzen, dat de door Tacitus genoemde stam
men op den bodem van liet tegenwoordige Dene
marken in Jutland, SleeswijkHolstein en op de
eilanden gezocht moeten en gevonden zullen wor
den. In zijne begrippen heerschen éénheid en vast
heid en hij heeft zijne meening gehandhaafd te
gen eenen bij zonderen vriend. Munter heeft
eenen anderen weg ingeslagen en zijne bewijzen
gezocht in de plaatselijke bijzonderhedenop wel
ke wij zoo aanstonds zullen terug komen vermits
zij met ons onderzoek in verhand staan. Wij be
hoeven noch willen intussclien iets beslissen ten
aanzien van den zetel der Nerthusvereering, door
Tacitus bedoeld. Wij kunnen den voorstanders
van heide mceningen toevoegen hetgeen Virgilius
aan Palaehon, in den strijd tusschen Menalcas en
Dahoetas in den mond legt
Non nostrum inter vos tan tas componere lites.
Het is ons genoeg dat G. Kleur een van de
jongste navorschers der Germaanscbe Oudheden
reeds vóór ons de meening heeft geuit, dat op
meerdere plaatsen van Germanie duidelijke sporen
van plegtige vereering der darde gevonden wor
den en dat die sporen ook op Seeland al zeer in
het oog vallende zijn. Dit laatste heeft Munter on-
wederlegbaar gestaafden ofschoon Marmier verze-
Handbuch der German. AlterthumskundeDresden 1836 s. 333.