33 kertdat er ran Lethra niets meer te vinden is op meerdere kaarten zal men zich toch de plaats door den naam Leire of Lirdho zien aangeduid. Munter hecht op dien naarnvermits Lethra of Hledra, of kan afstammen van het oude Noordsche Illudeene offerplaats, of worden afgeleid van Lo- dl'r die in de Vülu-spd voorkomt als een der drie hoofdgoden en waarvan Hlódhyn in de oude Noord sche liederen voorkomende, de vrouwelijke vorm is. Dit laatste dringt hij aan met de Glecfsche Dea llludana en hij beweert, op grond van onderzoe king, door hem in het oord zelve bewerkstelligd, dat deze eenen hoofdzetel te Lethra had. Trou wens in Lethra'» nabijheid ligtzegt hijeen woud en in dat woud een dal, het fferthadal ge- heelen en in dat dal al wederom het meerVi- thesoë of het heilige meer genoemd. Omvergewor pen steenhoopen liggen hier en daar verspreidter wijl de overlevering zegtdat er eenmaal een al taar heeft geslaan. Munter houdt voor deszelfs standplaats een aardrug in het noorderdecl van het dal, welke deszelfs beide hoofdpartijen verbindt, terwijl op denzelven een grooter en een kleiner steenhoop met nog eene derde verhevenheid wor den aangetroffen. Deze bijzonderheden komen over het geheel vrij wel overeen met de afbeeldin gen van Lethra door Steph. Jon. Stephanius in zij ne aanteekeningen op Saxo Grammaticus pag. 74, 75 en door Ol. Worviius in zijne monumenta Da- nica pag. 22 gegevenofschoon de laatstgenoemde in nog meer bijzonderheden treedt, en, behalve 3

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 53