34
het Herthadalook den Lethralorgde koninklij
ke paarden- en veulenstallende graven van Olaf
en van Harald Hvldetand dehuldehöy of kroonings-
heuvel en de drmningstolen of koninginnenstocl
enz. enz. wist aan te wijzen.
Deze voorstelling van Lethra als eene bijzondere
offerplaats wordt al verder niet weinig aangebon
den door hetgeen de Merseburgsehe Bisschop Ditii-
mar, reeds in de elfde eeuw in zijne Chronijk
schreef Sed quia ego de hostiis eorumdem (se
»Danorum) antiquis mira audivi, haec indicasse
praeterire nolo. Est unus in his partibus locus
«caput istius regniLederun nomine, in pago qui
Selon dicitur, ubi post novem annos mense Janua-
riopost hoe tempus quo nos Theophaniam Do-
mini celebramus, omnes conveniuntet Diis suis-
»met 99 homines et totidem equos cum canibus et
«gallis pro accipitribus oblatis immolant, pro certo
putantes bis eosdem placaturos." Dat Lederun
(of Ledera) op Selon Saelundr of Seeland) vóór
Ditidiar's tijd caput istius regni" kon genoemd wor
den, zal wel aan geen grooten twijfel onderhevig
kunnen zijn. De Noordsche gedenkstukken zeg
gen dat Skiold toen hij Gehost gehuwd hadden
rijkszetel van Fünen naar Seeland overbragt en den
Lethralorg optrok 2). Hieruit laat zich welligt de
Lib. I. p. 12, aangehaald door Wore, 1. 1. p. 21.
2) Vg. Thermod Torffaeus, Univ. Septentr. antiq. seriem Dyna
st arvtn ct Re gum Daniae exhib.Hafn. 1705, p. 243 sq. Volgens
de Ynglinga-tal of saga kwam de stamvader der latere Noordsche