49 ja de levendigste belangstelling verwekten, doch juist daardoor ook voor een groot gedeelte ver strooid zijn geworden, en of verloren geraakt, of in de vergetelheid begraven. Men kan dus slechts van het bekend geblevene gedeelte gebruik maken voor liet doel van het Genootschap met de opgegevene vraagja nog niet eens van al het bekend gebleve neomdat veel van het gevondene, behalve dat liet tot verschillende tijdperken behoortin geene be trekking lot de Godsdienst stond. Ten jare 1647 kwamen van onder bet zeestrand een aantal ge beeldhouwde steenen met Latijnsche inschriften te voorschijnwelke terstond als eeuwenoude gelofte- steenen aan onbekende Goden erkend werden. In 1687 vond men begraafplaatsen, welke ook in 1749 en 1817 weêr ontbloot zijn geweest. Inl706 meen de men een' tempelvloer te hebben ontdekt. Al tarengeloftesteenen en standbeelden; Samisch en ander vaatwerk; naalden, ringen, gespen en an dere sieradenzoo wel als huisgeradenRomcin- sche, maar ook Savischc, Frankische, Britsche en Noordsche munten zijn opgeraapt, weggevoerd en bewaard geworden, niet alleen in Zeeland, maar ook in andere gewesten. Dit alles moet worden geschift; want hetgeen tot de latere dagen dei- Frankische Vorsten behoort, zoo als de begraaf plaats der Christenen, kan niets bijdragen tot ver klaring der oude votiefsteenenwelke tot eene geheel andere orde van zaken behooren. Maar het geen tot het vroegste tijdperk gebragt moet wor den moetzal men kunnen oordeelenvooraf ook 4

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 69