IV
VOORBERIGT.
prijsvraag naar de godsdienstleer der aloude Zeelan
ders veler aandacht trekken maar die velen moes
ten zich ook teleurgesteld vinden toen het later bleek
dat niemand, volstrekt niemand zich aan het be
antwoorden der vraag had durven of willen wagen.
En waarom dit? De een had zich verontschuldigd
met zijn gebrek aan plaatselijke kennisen een an
der met het gemis van gelegenheid tot herhaalde
bezigtiging der nog beslaande monumenten; terwijl
zij die van deze verschooningen geen gebruik konden
maken waren teruggehoudenof door de verlangde
vergelijking van het Nederlandsche Zeeland met
het Deensche Seelandof door de gedachtedat
zij toch niet waren opgewassen tegen eenen Hama
ker en Reüvens icier mededinging men verwachtte.
Beide deze Hooggeleerde mannen werden evenwel niet
lang na elkander aan de wetenschap ontrukten
het Genootschap schreefbij deszelfs program/na van
1837, andermaal dezelfde vraag uit, stellende den
1 November 1838 als uitersten grens ter beant
woording.
Tot dus ver had ik er volstrekt niet aan gedacht
om de pen tot beantwoording der vraag op te vatten
doch inmiddels ook de overtuiging verkregen, dat
men het antwoord van uit Zeeland wachtte, ver
mits de elders wonende beoefenaren der oudheidkunde
zich icel niet zouden wagen aan eens beantwoording
der vraag zoo lang zij zich behelpen moesten met
de tot nog toe bekende, deels onvolledigedeels ge
brekkige afbeeldingen van de aloude en toch zoo
merkwaardige Zeeuwsche gedenkstecnen. Eene ge-