57 zins nader kennen uit de gezegden van den reeds genoemden Middelburgschcn hoogleeraar IJ. Blan kaart, die zich in 1663 op eene meer dan 14jari- ge ervaring beriep en derhalve desgelijks tot de eerste getuigen behoort: Quin ipsum saccllum ex parili materia structum fuisse firmat alia coluinna, non semel a me lustrata apud Samuelem Epis- »copium, Socictatis Indiae Asiaticae, dum super- nstes, praefectum. Idem adstruunt lapidesmaiorcs, quibus universa aedis molesceu fundamento in- nixa." Wij zien hieruit dat dit koepeltje op kalk steen of zandsteen was opgetrokken en dat rondom hetzelve overblijfsels van kolommen gevonden wer den. Omtrent de gedaante des koepels laat zich uit deze berigten niets opmaken. Doch ook ten deze hehben wij twee gewigtige getuigen t. w. M. Sjial- i,eg ange en Corn. Boot. De eerste zegt l)Ik zelfs korte dagen daer na, om de winler-vacantie, van d' Accademie t' Utrecht in Middelburg geko- menheb mij terstond daer na toe begeven. Na dat men uit het liggen der steenen kon afue- men die seer vele eeuwen onder het zand van de Duinen hadden begraven gelegen soo had het als een ronde kapelle geweestwaer in verscheide al ii taren gestaen haddenen de steenen, in welke de «Godin Nehalennia afgebeeld was, rontom in de muureu van dien tempel." Boor, die van 17021706 Predikant te Domburg was en aan Pro- Kron. van Zeel.bi. 82.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 77