G7
ten. In verband met het volkomen gemis van wa
penen enz. wijst dit op graven van Christenen.
Bij de graven ten O. is die zorgvuldigheid bij de
nederlegging niet te vinden. Bij de lijken vond
men daarenboven overblijfselen van wapenen, ko
peren penningen enz. enz. aan dergelijke kettin
gen om den hals hangende. Z.ij schijnen dus gra
ven van Heidenen. De Heeren J. de Kanter Puz.,
B. en S. de Wind en H. Ripping die van hunne
bevindingen aldaar in 1817 berigt gaven verkla
ren, dat alles er toen nog was zoo als in 1G87,
alleen meer vermolmd en vergaan, maar tevens,
dat de lijken er in allerlei riglingen lagen. Even
wel vonden zij er een dekseltje van grof rood aar
dewerk en een bekend zilveren muntje van Bode
wijk den Vroome, met bet randschrift: religio
Christiana. Wij worden hierdoor naar de IXe eeuw
teruggevoerden als het ware genoopt om te den
ken aan overblijfselen van de Deensche of Noord-
sche gelukzoekers, die op dit strand ecne laatste,
misschien wel gewenschte rustplaats vonden in de
nabijheid eener oude Godenwoning. Voor het te
genwoordig onderzoek hebben zij intusschen geene
waarde.
Hetzelfde kan gezegd worden van de ontdekkin
gen met d geteekend tusschen Boddaertshoofd en
Hurgronjeshoofdofschoon een gedeelte er van tot
het oudste tijdperk kan belmoren. Men zag daar
K. en Lett. Bode1817, n°. 89, vg. Middelb. Cour. 1817,
6 Sept.