104 paal, die nog de lengte had van 12 a 13 palm, en zoo gelegen als of zij vroeger met een band waren aaneengeregen geweest. Meer dan gewoon zwaar, met zorg aan den eenen kant gladgeslepen en aan eene sommige aan beide uiteinden met gaatjes door boord gelijken zij geheel naar de straksgenoem- den. Dr. J. C. Hölsciier, die ze op tweederlei wijze scheikundig onderzocht, bevond dat de meerdere hardheid en zwaarte uitwerksels waren van kool stofzuur dat zich met de gewone beeuderenkalk bad vermengd; terwijl de kleurverandering scheen toegeschreven te moeten worden aan de tegenwoor digheid van ijzeroxyde. -Wijlen's Genootschaps ge leerde voorzitter JIr. N. C. Lambrechtsen vaSRittbem hield ze voor oude schaatsen en beriep zich voor deze meening op het gezegde in de beschrijving van de spelen der Anglo-Noormannendoor den monnik Willek van Canterbury(gestorven in 1191) te vinden in het werk van Strutt, l'Angleterre anciennes «Les plus habiles attachèrent a leurs souliers les os des jambes des animaux etc. Oude Wegen. Zoodanige worden op de Zeeuwsche eilanden niet gevonden; doch ten Zuiden van W'aleheren heeft 1) Deze meening wordt versterkt door gelijksoortige vondsten elders, vooral te Wijk bij Duurstedein 1342, waarover men zie L. J. F. Janssen, Oudheidkundige MededeclingenI, bl. 40, II, bl. 90, 91, waar van tibia's van runderen gesproken wordt, en 134. Zij lagen aldaar, te midden \an andere Frankische voor werpen, op 1,35 en 2,13 el diepte.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 124