13 zeer gi'atieuse wijze aan dit Genootschap geoffereerd en in een daartoe door ZijnEd. doen vervaardigen Mahoniehouten koffer gepresenteerd den Originelen Steen gevonden onder de bouwvalligheden van het Huis te Britten waarop geoordeeld wordt verbeeld te zijn de gevangenneming van de Profetes Velleda zijnde tevens door ZijnEd. daarvan voorgelezen de volgende verklaring enz. (Die verklaring M. II. be helst in het langehetgeen ik U zoo even in het kort ver haalde ik zal u dus alleen het slot daarvan mededeelen.) Over eenige jaren, dus vervolgde de Hr. Steengracht, ben ik door koop uit den boedel van den Heer Haverkamp bezitter van dien Steen geworden en heb denzelven waardig geoordeeld om gevoegd te zijn bij de Oudhedenbehoorende aan het Zeeuwsch Genootschapaan welke ik de vrijheid neem die aan te bieden om aldaar bewaard te worden zoo lang het Genootschap duren zal, dat ik hartelijk wensch dat zijn zal tot aan het einde der tijden. Ik hoop dat de geringheid der giftdie geen waarde heeft dan eene moge lijke oudheid van zeventien Eeuwenen dat het een der grootste stukken is, die onder de overblijfsels van het Huis te Britten zijn gevondendoor de welmeenendheid van den gever zal worden vergoed. Hierop werd het volgend Besluit genomen. „En hebben alle de aanwezige Leden den Heer Directeur Steengracht op het vriendelijkst bedankt, zoo voor het kostbaar en voor dit Genootschap allezins te waarderen geschenk, als voor de gracieuse wijze, waarop zulks door Zijn Ed. is aan geboden." Dan M. II. wat gebeurt er. Naauwelijks drie maanden later, te weten den 30 November 1773 ontving het Genoot schap van den Heer Directeur Pieter van Damme een nieuw geschenk van drie zoodanige steenen, mede volgens overle vering van het Huis te Britten afkomstig. Twee dier steenen schenen op dezelfde geschiedenis te slaan als die van den Heer Steengracht; en de Heer van Damme kwam uit voor zijn gevoelen dat niet de geschiedenis der Priesteres Velleda,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1856 | | pagina 21