20 ik weet, is deze nog door niemand vermeld. Vier personen, te weten twee vrouwen en twee mannengaan als in eenen optogt. Een hond gaat hun vooruit. Van de andere zijde komt hun een naakt manspersoon te gemoet. De voorste vrouw schijnt eene bloem of struik in de hand te dragen, doch mogelijk is dit hoornwerk van den achtergrond. Een der mannen schijnt eene kroon op het hoofd te hebben. Tot dus verre blijft deze steen mij een raadselwelks oplossing ik aan uwe meerdere kunde en belangstelling onderwerp. Ik besluit met den wensch, dat mijne geringe bijdrage met wel gevallen door het Genootschap zal worden aangenomen en met eene plaats in liet Kabinet vereerd, om daar bewaard te wordenzoo lang het Genootschap duren zalhetgeen ik, met den Heer Steengrachtwenseh dat zijn zal tot aan het einde der tijden."

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1856 | | pagina 28