48 welker overblijfselen in de Watergangen en Sprinken van dit Eiland nog voorhanden zijn, (1) ten einde deze streken, te beveiligen tegen de invallen der Deenen en Noormannen (2) gelijk dan ook de naam der Staden liet wapen dat zij voert, zijnde een gouden Burgt, hoogstwaarschijnlijk van die Sterkte ontleend zijn. Ik heb getracht, zoo veel mij mogelijk was, in deze leemte te voorzien, door naauwkeurig op te sporen en uit een te zetten wanneer die verschillende uitbreidingen hebben plaats gehad, en welk gedeelte der Stad elk van dezelve heeft in gesloten. Ik heb hierbij voornamelijk tot leiddraad genomen het te genwoordig grondplan der Stad en den loop der Stadsriolen, zonder eenig schrijver ten dezen blindelings te volgen, en biede mijne stadgenoten thans de vrucht mijner onderzoe kingen aan, welke ik niet ontveinzen mag, dat met vele moei- jelijkheden zijn gepaard gegaan, ten einde waarheid en geene verdichtselen op het papier te zettenterwijl ik de verzeke ring er bijvoeg, dat ik het meerendeel mijner beschouwingen, vooral wat de latere uitleggingen betreft, uit echte hulpbron nen geput heb, waartoe mijne onderscheidene betrekkingen bij het Stadsbestuur gedurende vijf-en-dertig jaren mij onaf gebroken in staat gesteld hebben en waarbij ik mij tevens een aantal belangrijke opmerkingen en mededeelingen van deskundigen heb ten nutte gemaakt. Volgens deze mijne beschouwingen is de Stad zes malen na den anderen vergroot of uitgelegd, zoo als op nevens gaand plan met verschillende kleuren is aangeduid, en wel op de navolgende tijdstippen te weten De eerste vóór 1303. De tweede en derde omstreeks de helft der vijftiende eeuw. (l) Dresselhuis, Zeeland in hare aloude gesteldheid bl. 19, 71 en 101 en de daar achter gevoegde kaart. (2J BoxhornIvronijk van Zeeland, I. D. bl. 128 en TVagenaar Vaderlandsche Historie II. I). ld. 53.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1856 | | pagina 56