57 destijds nog buiten de Stad lag, van de zoogenaamde Zoute veste afgescheiden en waarvan do plaats wordt opgegeven aan den Zuidcingel op de hoogte der oude Concertzaal, wordt in het stedelijk archief zelfs bij naam niets gevonden, weshal- ven het zeer te betwijfelen valt of dit poortje wel immer bestaan heeft. Ofschoon de plaatsing der beide gemelde Dampoorten tot dus verre door geenen schrijver is aangegeven, noch op eenige afteekening der stad van dien tijd wordt afgebeeld, is het er echter veilig voor te houden dat de ringmuur der stad van af de Zuidcingel bij den Bleek tot aan de tegenwoordige Itouaanschekaai bij dezen uitleg over beide punten heeft heen geloopen, vermits er van de torens, welke naar den toenmaligen bouwtrant in dien muur gevestigd waren, nog twee overblijfselen aanwezig zijn, achter de huizen B110 153 en G 110. 33 aan weerszijden van den Dam gelegen, en de strekking van het Stadsriool bij voorzeiden Bleek ook dit aanduidtterwijl voor beide poorten destijds ook eene ware behoefte bestond, om de stad aan de beide zijden der Arne met het overige gedeelte van het eiland Walcheren in ge meenschap! te stellen. Alvorens ik van deze eerste uitlegging afstapmeen ik niet onopgemerkt te mogen laten het misverstand, hetwelk er bij velen zoo vroeger als nu nog schijnt te bestaan, dat deze uitlegging zich slechts zou bepaald hebben tot den omtrek welke thans tusschen den Langendelft, de Noord straat, de AAagenaarstraat en de St. Pieterstraat ligt ingesloten. Ik zelve heb vroeger dit denkbeeld ook aangekleefd en ben daartoe alstoen geleid door den cirkelvormigen loop welke deze straten gezamenlijk vormen, doch eene opmerking van een mijner stadgenootendie in dit vak zeer bedreven is (de Heer ehbxich) heeft mij de zaak anders doen inzienen ik houde het er thans met hem voor, dat deze vorm eenig- lijk ontstaan is uit de plaatsing der woonhuizen rond den opgerigten Burgt, ten einde langs deze wijze, zooals boven reeds is aangehaald, voor den aanval van vijanden beveiligd

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1856 | | pagina 65