58 te zijntot welk gevoelenik mij nog te meer gesterkt heb gevonden, door de drie volgende beweeggronden: 1. Uit hoofde langs dien geheelen omtrek, geen overblijf sel. wordt aangetroffen, van den ringmuur of de veste, gelijk men die vroeger noemde, welke in die rigting zou gestaan hebbenimmers bij de merkwaardige omstandigheid dat in October 1853 alle de straten der Stad ter diepte van een el zijn opgegraven voor het plaatsen der gazbuizenis dit weder het geval geweest en onderstelt men al't geen ik gaarne wil toegeven, dat de toenmalige versterking der Stad uit aarden wallen zou bestaan hebben, dan toch zoude bij die gelegenheid zich wel eenig spoor van de destijds aanwezige steenen poortgebouwen voor het oog hebben opgedaan. 2. Uithoofde de St. Maartens of Westmonsterkerk, die ge lijk boven gezegd is, reeds in 1188 aanwezig was, bij het aannemen dezer stelling niet binnen, maar buiten de Stad zou gestaan hebben, terwijl juist deze plaatsing gelijk ook die van het St. Barbara Gasthuis en later die van de St. Pieterskerk, om van het Raadhuis niet te gewagen, hetwelk vermoedelijk ook al zeer vroeg op de tegenwoordige stand plaats op de groote Markt is opgerigt (1)tot de overtui ging leidt, dat alle deze gebouwen, reeds tijdens hunne stichting binnen den omtrek der stad gelegen warenen de stadsmuur zich gevolglijk in eenen wijderen kring heeft uitgestrekt; en eindelijk 3. Uit hoofde een tot dusverre nog onbekend charter van 1301, als bijlage A hier achter gevoegd, een positief blijk oplevert, dat toen reeds de Gravestraat, en Zusterstraat beleend en bebouwd waren, en de omvesting der stad ge volglijk ook reeds te dier tijde dat gedeelte der stad heeft ingesloten. (1) In de meergemelde Burgemeesters rekening der Stad van het jaar i 3G4 vindt men reeds eene uitgaaf voor 111 Clincslotelen op der Stedehuus.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1856 | | pagina 66