7 gieter in zijn handschrift een geheel kapittel toewijdt; van waar echter de benaming oude Gothen is voortgesproten, blijft nog duister; of zich hier bij den inval der West-Gothen in de jaren 409 en 410, als wanneer zij geheel Gallie bemagtigden, en zich wijd en zijd nedersloegen 1), oolc nog een tak van dat volk heeft gevestigd, en in die benaming bij overlevering is levend gebleven, moet nog nader bewezen worden. Maar niet alleen aldaar, ook nog op hetzelfde strand, doch meer noord-oostelijk, omtrent op een uur afstands van de zoo even aangewezene plaats, op het zoogenaamde Breezand, ter hoogte van de Hofstede de Oranje-Zonwerd door zekeren me ter vande vate, 16 jarigen zoon van den arbeider adriaan van de vate, door wien en door wiens kinderen reeds zoo veel was gevonden en aangebragt, nog eene andere plaats ontdekt, die welligt oolc een bewoond oord of eene begraafplaats in vorige eeuwen is geweest, en die althans eenen rijken oogst van munten heeft opgeleverd. Op den 8 December 1839 kwamen aldaar eenige zilveren en koperen penningen voor den dag, hetgeen aanleiding gaf, dat toen en -in volgende dagen door naauwgezet zoeken werden bij een verzameld Eéne Frankische munt, drie Carolingische munten en een fragment. Den 27 Januarij 1840, tijdens eenen noord-westelijken storm, werden eenige gouden trientes gevonden, en leverde deze dag en de volgende weken optien Romeinsche, veertien gouden tiers de sol, waarvan vier nabootsingen van het lage keizerrijk en de overige van muntmeesters, 43 Engelsche en Frankische, 3 Carolingische. 27 door afslijting onkenbare. 2 Engelsche van een der Engelsche koningengenaamd hendrik. 1 Halve schelling van elisabeth. 1 Bourgondische halve stuiver. 1) Wagenaab, 1 dl., bi. 272. Joknandes. Do rebus Gothieis, Cap. XXXI.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1856 | | pagina 11