14
gevolg, dat deze twee tegen elkander geplaatste c. o. als een bepaald
merkteeken van clovis door hem worden aangenomen, en de
munten, waarop dit teeken voorkomt, als behoorende tot clovis i
en eenige zijner opvolgers worden beschouwd. 1)
Wij hebben dus hier eene munt voor ons, die tot het over
gangstijdperk behoort der nabootsing van den gouden keizer
lijken aureus tot de Frankisch-koninklijke munten.
Tie heer c. Robert, in zijn welgeschreven werk: Etudes
numisrnatiques sur une partie du nord-esl de la France, verdeelt
de koninklijke Merovingische munten in vijf afdeelingen:
1die, welke geheel de Romeinsch-keizerlijke munt nabootsen
2. die, welke het beeld, den naam en de attributen des keizers
nog geheel overnemende, niettemin door eene sluwe bijvoe
ging van eenige voorletter, hetzij van den Frankischen vorst,
het zij van het munthuis, reeds eene overhelling tot onafhan
kelijkheid verraden
3. die, welke den naam des keizers in de legende nog bewaren,
doch in het veld van de munt het monogram, het zij van den
koning, het zij van het munthuis plaatsen;
4. die, waarbij naam en titel van den Frankischen vorst de
plaats innemen van die des keizers, maar waarop de keizer
lijke type niet te min getrouw is nagevolgd en
5. die, waarbij de navolging niet meer bestaat, en waarop zon
der de algemeene type geheel te verlaten, meer en meer afwij
kingen worden gevonden 2).
Tot geene dezer vijf kategoriën behoort onze munt, vermits
die bij 's keizers beeld en naam op de V/z., op de T/z. den naam
voluit geschreven draagt van de plaats, waar die gemunt is.
Had dus de heer robêrt dezen triens gekend, dan zoude hij
waarschijnlijk tusschen de 3e en 4<e afd. nog eene hebben
geplaatst, en wel die, welke bij de beeldtenis en den naam des
keizers, aan de T/z. rondom de keizerlijke type, den naam der
muntplaats vermelden.
1) Eevue, 1848, lil. 211.
2) Aangehaald werk. hl. 86 en 87.