17
o dan ecne g, en aan de overzijde is het muntje uitgesleten, doch
meen ik evenwel de omgekeerde c te outdeklcenliet heeft ove
rigens veel overeenkomst met de afbeelding in de Revue numism.
van 1853. PL vi no. 11.
Gewigt 1,35. (Zie PI. 1, No. 4.)
Drie trientes met gelijksoortige afbeeldingen behooren mede
tot de nabootsingen van justinijs en jtjstinianus, doch de
omschriften zijn zoo onleesbaar, dat het niet mogelijk is, den
naam des keizers er in te herkennen; de Pransche penningkun-
digen stemmen daarmede in, onder anderen ook voornoemde
lieer t.enormant, bij de afbeelding, die hij van soortgelijke geeft
op de hiervoren aangehaalde plaat 1).
Gewigt a 1,74.
b 1,35.
c 1,05. (Zie daarvan de eerste, PI. 1, No. 5.)
Eene meer belangrijke gouden munt is eene nabootsing van
een triens van keizer Mauritius tiberius, hebbende
Y/z. het borstbeeld met D. N. MAURICIT, L. P. P. Y. 1.
T/z. het Victorie beeld [deface) met
I. VICTORIA AVIVITQRUN.
In de afsnede schijnt CONOB te hebben gestaan, docli dit
is verdwenen door de aanvoeging van een ringje, geschikt, om
den penning aan een koord te kunnen dragenhet ringje bij de
Franschen bekend onder den naam van bélière.
Gewigt 1,51. (Zie PI. 1, No. 6.)
De munten met ringjes worden niet dikwerf in Frankrijk of
op het vaste land gevondende heer combrouse vermeldt er
twee in zijn werk, die ook zijn afgebeeld in de Revue van 1840,
pl. vr, no. 19 en 30de heer cartier, in het zelfde werk, 1847,
pi. no. 17, doet er ons zeven kennen, die gevonden zijn in den
grond van de kerk van St. Martinus bij Canterbury, waarop
vroeger een klooster is gesticht geweest door augustinus, den
Apostel van Engeland. 3) Het is opmerkelijk, dat hier weder een
1) Eevue 18Ö3, bl. 113.
2) E. caiïtieii. Notice sill* des monnoyes mérovingiennes trouvées en Angle-
terre. Eevue numism. 1847, bl. 17.