19
gehelderd, en aan de tegenzijde twee personen of krijgslieden,
staande ter wederzijde van een veldteeken, welligt het .Labarum,
met een kruis op den top, zonder legende, doeh beneden op de
afsnede de letters O. N., waarschijnlijk behoorende tot het ge
wone Conob.
Gewigt 1,25. (Zie PL 1, No. 8.)
Deze blijkbare nabootsing van de munten van consTantinus
junior, heeft veel overeenkomst met die, welke door den heer
c artier is gegeven, in zijne Notice sur des monn. méroving., trou-
vées en Angleterre, doch aldaar is de tegenzijde ook van een
omschrift in onverklaarbare letters voorzien, en komt het Conob
niet voor 1).
De heer huscher, in zijne verhandeling over de munten van
de provincie Maine, geeft eene soortgelijke munt, waarop hij
mede de type van constans herkent, en uit daarbij zijne mee
ning, dat die in de zesde eeuw zoude zijn geslagen 2).
Wij zijn nu genaderd tot het tijdvak, waarin de Frankische
koningen gouden munt hebben doen slaan, meestal voorzien
van hunne beeldtenis, doch tevens met den naam van den munt
meester, die ze heeft laten vervaardigen.
Onderscheiden zijn de gevoelens omtrent de werkkring, de
regten en de verpligtingen dier ambtenaren. De heer de saui.cy
vermeent, op grond van de munten, waarop St. Hligius of saint
et.oy, die bij opvolging muntmeester, minister en schatbewaar
der van koning dagobert, later bisschop van Noyon, is geweest,
alsmede van die, waaropmummoi,its, een der voornaamste staats
lieden onder denBourgondischen koning guntiiram, voorkomt,
dat het ambt van muntmeester met de aanzienlijkste betrekkin
gen kon vereenigd worden 3). Evenwel is in het wetenschappelijk
congres van Frankrijk, vergaderd te Mansin September 1839,
op het advies van den heer le cointre du tont, betrekkelijk
de negende vraag van het programma: //welke is de maatschaplijke
1) Revue iiumism. 1847, bl. 20, pl. 1, do. 7.
2) Idem 1848, bl. 356, pl. xv, do. 5.
3) Recherches sur les fouctious des mouétaires de la première race. Revue num
1836, p. 90.