32
21 melding maakt, dat hij er bijvoeg! nimmer van munten eene
zoo fraaije teekening en eene zoo volmaakt goed uitgevoerde
lithographic als die bij mijne Verhandeling gezien te hebben,
alleen vreest hij, dat eenige muntstukjes verkeerd gelezen, en
door den teekenaar verfraaid zijn. Omtrent beide bedenkingen
vermeen ik hem te mogen verzekeren, dat de grootste naauw-
keurigheid in acht genomen is.
In die verhandeling heb ik ook getracht omtrent de menig
vuldige munten van slecht zilver of biljoen, welke door mij als
gelijktijdige munten van de tiers de sol (Por zijn beschouwd,
eenige meerdere kennis te verspreiden, althans daarin eenige
meerdere orde dan tot dien tijd bestond daar te stellen.
l)ie munten zijn door meest al de beoefenaars der numisma
tiek voor zoo onduidelijk, zoo barbaarsch en onleesbaar gehou
den, dat zij bleven deelen in het lot, dat aan de gouden trientes
zoo lang is ten deel gevallen, vermits deze, zoo als de heer de
saut.cy zegt, voor dertig jaren nog met verachting uit de kabi
netten verwijderd, of hoogstens onder de algemeene benaming
van barbaarsche munten werden aangehouden. 1)
lntusschen had men toch vrij algemeen aangenomen, dat on
der de Frankische vorsten de penning of saiga de eenheid van het
muntstelsel was 2), dat de verdeeling van de bestaande of reëele
munt (bij uitzondering van de rekenmunt) was, als volgt 3)
De gouden solidus in 40 penningen.
De halve of semis 20 n
De derde of triens 13i n n
Hetgeen uit onderscheidene oude charters, onder anderen ook
door de Salische wet, tit. XL, art. 13, wordt bewezen 4).
In die wet vindt men boetens vermeld van 72,000 pennin
gen of dènariiwaaruit blijkt, dat de penning als eenheid was
aangenomen, en dat die eenheidspenning noodzakelijk moet
aanwezig zijn geweest, daar zijn bestaan onmisbaar was.
1) Revue nuiuism. 1838,1)1. 266.
2) Mémoire van den heer de petigny, Revue 1837, hl. 207.
3) Idem van den heer de saulcy, Revue 1836, hl. 245.
4) Mémoire van den lieer de saulcy, Revue 1836, pag 243.