36 op pi. III,n°. 20, 20', 21, 22 en 23, vijf munten met het vierkant, waarvan de vier eerste tot mijne 2° soort beliooren en de laatste tot de 1° soort, te moeten rangschikken onder die der Merovin- g-ische muntmeesters; later schijnt hij daarvan te zijn terugge komen, blijkens zijn werk van 1841, getiteld Etudes numisma- tiques et archéologiques, alwaar hij in het hoofdstuk réapparitions du type gaulois, de zelfde munten beschouwt, als te behooren tot de Anglo-Saxische Heptarehie, waarbij mijne Verhandeling- wordt aangehaald, en onderscheideneafteekeningen daaruitwor- den overgenomen. PL XII, n°. 1 en volgende. Het aangehaalde hoofdstuk (waarvan ook nog eene afzonder lijke brochure of overdruk bestaat), heeft vooral ten doel, om aan te toonen, dat de voormalige type der Celtische en Gallische munten, door den heer lelewel ook de Druidische type ge naamd, na een tijdsverloop van vijf h zeven eenwen, mede bij de Angel-Saxen weder te voorschijn kwam, ten bewijze waarvan door hem wordt aangehaald het symbolische hoofd, dat hij meent te zien op mijne munt van de 3° soort (pi. II, n°. 40), de kop van een gapend dier op de munt van de 11e soort (pi. III,n°. 53), een bok of paard op de munt, afgebeeld (pi. Ill, n°. 65), een regtop staande vogel, (pi. IT, n°. 37), en meer andere, die bij mij niet voorkomen. De voorstellingen op de munten n0. 37 en 40 worden door mij, zoo als ik hiervoren gezegd heb, aangezien voor de verbas terde type van de galei, en hoezeer schroomvallig, om strijdige gevoelens te verdedigen tegen eenen zoo kundigen man als de heer t.elew-et,, vermeen ik hier echter niette mogen toegeven men moet die soort van Angel-Saxischê munten in haar geheel overzien, om overtuigd te worden, dat allen hetzelfde beeld heb ben willen voorstellen, en zoo er dan onder die reeds verbasterde galeijen teekeningen voorkomen, die aan een hoofd ofaan eenen vogel doen denken, deze als uitzonderingen beschouwen, alleen voortspruitende uit nog meerdere afwijkingen van de eerste of grond-type. Ook de heer iievry NOën htjmphiieys, in zijn werk The Coi nage of the British Empire, in den aanvang vanhetjaar 1854

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1856 | | pagina 40