40 Het gewigt van het muntje van de le soort is bevonden 0,66 wigtje. Het gewigt en het gehalte der munten van de 2C soort, is op mijn verzoek onderzocht gewordenmet zoo veel bereidvaar digheid als welwillendheid, door den heer h. o. van setten, essayeur bij het hoofdbestuur van 's rijks munt te Utrecht, waar voor ik dien heer mijnen openlijken dank betuig. Het muntje, daartoe gebezigd, is bevonden zwaar te zijn, 0,943 wigtje, en een gehalte te hebben van 0,5387 zilver, 0,0060 goud, 0,4553 koper, benevens eenige sporen van tin. Ofschoon het bekend is, dat in het zilver altijd een zeer klein gedeelte goud wordt gevonden, zoo is de gewone verhouding echter veel geringer dan hier voorkomt, hetgeen ten aanzien der zamenstelling van het gebezigde metaal zeer opmerkelijk is. Blijkbaar is het dat al die aanwezige munten niet de zelfde waarde kunnen hebben gehadhet gewigt van die der 2" soort daalt van 1,2 wigtje tot op 0,2 af; dit verschil maakt de bepa ling van hare onderlinge en betrekkelijke waarde niet gemakke lijk,doch, zoo ik mij niet vergis, moeten demunten van 7 korrels en daarboven tot de geheele sccatta's beliooren:die van 4 tot 7 kor rels tot dehalve;die van 3 en 2 korrels tot de vierde gedeelten 1). Onder het getal der aanwezige munten treft men als dan aan 65 heele, wegende gemiddeld 0,87. 46 halve, als voren 0,50. 16 vierde, als voren 0,25. 127 tezamen. (Zie de halve PL I, No. 25; het vierde PL I, No. 26). Onder de kwart sceatta's is er een die opmerking verdient we gens eenenog onbekende voorstelling aan de T/z., in plaats van het vierkant. Van de 4C soort zijn er naar de zelfde berekening 6 heele, gemiddeld van 0,9. 3 halve, 0,4. (Zie ue halve PI. T, No. 27). Het gehalte daarvan is gebleken te zijn 0,9165 zilver, 0,0090 goud, 0,0745 koper, met eenig (in. 1) Er zijn ook grootere en kleinere in liet Penningkabinet der Leidsche hoo- gcschool.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1856 | | pagina 44