46
worden, .dan als onderdeden van den penningin mijne voor
gaande verhandeling heb ik reeds het gevoelen van i.e bt.anc
in zijne voorrede doen kennen, dat de maille of obole maar de
halve waarde had van den penning, en dat er ook stukjes waren
bekend onder den naam van Pougeoise Pite of Poitevine, die
maar eene halve maille golden 1).
Dr. voiij.emieb zegt de obole nimmer gezien te hebben 2),
dus ook waarschijnlijk geene onderdeden van dezelve.
Domburg heeft er echter opgeleverd, die niet alleen merk
waardig zijn uit hoofde harer zeldzaamheid, maar veel meer nog
uit hoofde van hare historische waarde.
De heer rïgollot van Amiens, die de beschrijving heeft ge
geven van de muntjes in mijne vorige verhandeling onder no.49
en 50 op plaat III afgebeeld, heeft de duif, daarop voorkomende,
gehouden voor eene herinnering aan die, welke het fleschje of
kruikje met olie aanbragt, bij de zalving van chi.odowig of
Clovis i. De heer cartier, ook daar van sprekende, zegt dat
wanneer die verklaring kon worden aangenomen, dit geldstukje
de meest belangrijke historische munt van Frankrijk zoude
wezen 3). Dr. voit.t.emier, in zijne meer aangehaalde verhan
deling, noemt dit een zeer vernuftig denkbeeld, doch meent dat
andere aanwijzingen dit nog moeten bevestigen 4).
De zelfde heer cartier, in zijn bijvoegsel tot de memorie
over de muntenBlesoChartraines (van Bloisen Chartrcs), geeft
de beschrijving van eene munt waarop eene duif voorkomt, een
voorwerp, op eene flesch gelijkende, in den bek houdende; en
denkt daarbij mede aan de Sainte ampoule van Reims 5).
De heer i.ei.ewei, deelt niet in het gevoelen, dat de muntjes
n°. 49 cn 50 Frankische zouden wezen, daar hij vermeent, gelijk
ik vroeger gezegd heb, die te moeten rangschikken onder de
1) le Verhandeling, bl. 24.
2) Notice sul* les premières monnoyes d'or méroving. Revue 1841bl. 108.
3) 7® lettre, Revue 1839, bl. 420
4) Revue 1841, bl. 110.
5) Revue 1846, bl. 119.