50
Wil men echter deze twee laatste munten niet voor Frankische
houden, maar onder de Angel-Saxische rangschikken, ik zal
mij daar niet tegen verzetten.
Een andere obolus vertoont ons het borstbeeld van eenen
Erankischen vorst, met diadeem, even als dat van theodebert
zoo ik mij niet vergis, ook de sainte-ampoule voor zich houdende;
op dit punt heeft het muntje echter te veelgeleden, om zulks met
zekerheid te durven zeggen; op de T/z. kan men welligt de voor
stelling zien van eene andere legende, die van het lcruisdragend
hert van s. hubertijs ik zal dit aan beter oordeel overlaten.
Het muntje heeft geen letterschrift en weegt 0,75 wigtje. (Zie
Plaat II, N°. 14).
Aan dagobert n kon, volgens dr. voii.i.emier, worden toe
gekend een obolus of halve penning, waarop aan de Y/z. eene
kapitale D met een trema of verkortingsteeken gezien wordt, en
aan de T/z. het monogram van Metz 1). Dat muntje heeft veel
overeenkomst met de afbeelding door den heer de sauecy gege
ven. Revue 1838, pl.X, n°. 11. Gewigt 0,74. (Zie PI. II, N°. 15).
De beschrijving van nog elf andere oboli zoude ik achterwege
laten, om mij alleen tot de aanwijzing te bepalenwanneer deze
muntsoort niet zoo onbekend ware, als thans nog het geval is,
waarom het meerdere licht, dat daardoor verspreid wordt, be
langrijk kan worden genoemd.
Op drie van dezelve, reeds afgebeeld bij de vorige Verhande
ling, pi. III, n". 54, ziet men twee door elkander geplaatste drie
hoeken; die type komt mij voor het muntteeken van Deolste
zijn, zoo als het op latere munten gezien wordt 2).
Het eerste muntje weegt 0,8, het tweede 0,6-3, het derde is
slechts een fragment.
Op een ander komt de type van Jumièges vooreene bloem
of ster met zes punten of bladen 3)T/z. een monogram uit twee
figuren bestaandehet weegt 0,47. (Zie Plaat II, N°. 16).
1) Revue numism. 1840, bi. 87.
2) Lelewel, Numism. du moyen-age, torn. I, pag. 167Revue 1S39, pag. 133.
3) Monét. mcrov., pi. 25, uo. 12; pl. 41, no. 5; pi. 58, no. 3.