62
imperii, de Venetianen nog in zijnen tijd (908962) eenc
schatting aan de Franken betaalden, welke hun door pepijn, als
aan overwonnenen, was opgelegd, ofschoon tot het geringe be
drag van zes en dertig ponden van zilveren niet gemunte pen
ningen 1).
Het ligt dan niet buiten de waarschijnlijkheid, dat men bij
het keizerlijke bestuur, na ontvangst der jaarlijksche schatting,
van de ongemunte zilveren plaatjes of flans heeft gebruik ge
maakt, om die met den naam der stad, van waar ze afkomstig
waren, te stempelen.
Men vindt deze munt afgebeeld in de Revue van 1849, pi. VI,
n°. 4. Er bevinden zich ook twee exemplaren van in het penning
kabinet der Leidsche hoogeschool.
Het gewigt onzer zeer goed bewaarde munt is 0,98 of 18,4
gr., dat ook opmerking verdient, daar de meeste dezer munten
gewoonlijk worden bevonden, bij de 30 gr. te wegen 2). (Zie
Plaat III, N°. 22).
Van keizer i.otharius oudsten zoon, medebestuurder en op
volger in het keizerrijk van zijnen vader i.odewijk, zijn thans
twee penningen voorhanden, beide geslagen te Duurstede. Het
is bijzonder dat van dezen vorst, die wel reeds bij het leven van
zijnen vader in 817 tot het keizerlijk bestuur was verheven,
doch die hier te lande, noch in Frankrijk, als zoodanig gezag heeft
uitgeoefend, niettemin munten van onderscheidene Fransche
steden, als van Kamerijk en Verdun en ook van Duurstede, be
kend zijn. Om deze schijnbare tegenstrijdigheid op te helderen,
meent men dat die penningen zijn gemunt, hetzij bij zijne ver
heffing tot mede-keizer, hetzij in 833 toen, na de afzetting van
[.odewijk den vromen, i.otiiarius als keizer werd uitgeroepen,
en hij ook in het Fransche rijk als alleenheerscher, doch voor
korten tijd, erkend werd 3).
1) Cartier, Observations sur les déniers carlovingiens portani le nom de Vé-
nise. Revue 1849, bl. 196.
2) Revue 1849, bl. 213.
3) Cartier, 4e brief, Revue no. 1837, bl. 263