71 Mag ik uit al het verhandelde eenige gevolgtrekkingen op maken ten aanzien van de bevolking, die op het eiland Walche ren in vroegere eeuwen heeft geleefd, dan zoude ik meenen, dat zij behoord heeft tot een schoon menschenras, niet rijk, maar ook in zijne behoefte beperkt, levende van handel en vischvangst, eenvoudig, kuisch en niet bijgeloovig, waaruit ik dan ook besluit dat die bevolking aanspraak zoude kunnen maken op de achting der nakomelingschap, zonder de smet, die de Utrechtsohe kerk voogd frederik wegens de gewoonte van bloedschendige huwe lijken daarop gelegd heeft 1 Vergun mij nu nog ten slotte, M. II. uwe aandacht te ves tigen op de gebeurtenissen en omstandigheden, die het noorder gedeelte van Walcheren door eene reeks van eeuwen heen, als een der belangrijkste punten van ons vaderland hebben geken merkt. Daar toch prijkte de afgodendienst in al haren valschen luister, daar verbrijzelde wili.ebrord de beelden, en bragt het eerste evangelielicht aan de bevolking over; daar verleende de oceaan zijne krachten om de tjeiïalennia's te vernielen, en toen zij door het vuur van den hemel bijna alle geheel vernietigd werden, en de laatste sporen van het heidendom alzoo verdwenen, bleef het strand van Domburg de bewijzen opleveren van de eerste sporen van het christendom in ons vaderland. Ofschoon dan de wetenschappen het verlies betreuren der gedenkteekenen van nejialennia, zoo mag ik mij verheugen door deze verzameling in uw midden een, zoo ik hoop, meer duurzaam gedenkteeken te hebben opgerigt, van hetgeen Dom burg en Walcheren eens was. Moge hetzelve strekken tot voorlichting der geschiedenis, en alzoo medewerken tot den vooruitgang, den bloei en den luister van dit Genootschap, dan zullen mijne opregtewenschen vervuld worden. Ik heb gezegd. 1) Yita Frederici Episc. Traj., Cap. IV, 212 4. Wag en a ar, Vaderl. His torie.deel II, bl. 45.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1856 | | pagina 75