56
den slag van Jena. Men maakte zich achtervolgens meester van
Munster, Osnabrug en Paderborn. Overal trokken de Pruissen
terug, alléén de vestingen Hameln en Nienburg bezet latende.
Men besloot die vestingen te belegeren. Aekermans bevond
zich bij het corps dat eerstgemelde vesting Hameln in Hannover
zon aantasten. Dan onverwachts werd de dadelijke hulp van
het Hollandsch legerkorps ingeroepen door den maarschalk
Mortier, wiens zwak korps door eene groote overmagt van Hessi-
sche troepen niet ver van Cassel overvallen zijnde, zich in nood
bevond. Terstond trok de koning zijnelegermagt van de geblok
keerde vestingen terug en snelde Mortier met zijne geheele
magt te hulp. Die opmarsch had reeds dadelijk het gewenschte
gevolg, dat de vijand terug trok, zoodat toen de koning den
1 november voor Cassel verscheen, Mortier die hoofdstad reeds
bezet had. Nu vernam Lodewijlc dat de maarschalk Mortier
order had gekregen om alle de Hollansche troepen onder zijn
bevel te nemen. Dit wilde de koning niet, zeer goed begrij
pende, dat hij dan zijn leger in het Pransehe inlijfde en bet dan
voor Holland verloren was. Hierdoor kwam hij tot den beslis-
senden, maar in 't oog zijns magtigen broeders onvergeeflijken
stap, om met het geheele leger in allerijl naar Westfalen terug
te trekken. Hij deed dit en trok weder voor Hameln, bij welke
vesting een gevecht plaats had waarin de Hollanders de overhand
behielden en den vijand binnen de vesting terugdrongen. Nu
besloot de koning zich eenvoudig tot de blokkade dier vestin
gen te bepalen, zond de Pransehe troepen aan den maarschalk
Mortier, en stelde de Hollandsche onder het bevel van den
generaal Dumonceau. Zelf besloot hij naar Holland terug te
keeren en gaf kennis aan Napoleon, dat, nu alles zoo voorspoedig
voortging, men zijne tegenwoordigheid niet meer noodigHiad.
Hij vertrok dan ook. Weinige dagen daarna werden Hameln
en Nienburg overgegeven, het blokkade korps alzoo opgeheven,
entoen kreeg ook Aekermans order om naar zijne garnizoens
plaats Alkmaar terug te keeren. 1)
1) Doc. liistor. T, I. p. 253 maar verg. ook Bosscha, III, I, p. 254 en v. Lo
ken Seis, Bijdragen Ilde deel.