88 gecommitteerde raden der staten Holland en Westvriesland van 18 novemb. 1702. Gr. Place, boek V. 925. (24) Tegenw. Staat van alle Volkeren, XIX, 94. In Holland heette hij rent meester generaal van d'epargne (van 's graeffelycksheidts spaerpot). Idem 97. Notulen der staten van Zeeland 14 maart 1592. Benevens den rentmeester Beoosten Schelde stond de baljuw van Zierikzee, dio met zes, bij de graaflijkheid aangestelde, leenmannen en eenen griflier, het leen hof van Zeeland Beooster Schelde uitmaakte. Tegenw. Staat van alle Volk., XIX. 431*. Er was bepaalddat 't bewind of administratie, zoowel binnen de stad Zierikzee en Poort-ambacht, als daar buiten over het regaal domein, niet alleen van zeevonden aldaar ingebragt, maar ook van onbeheerde goederen etc.; mitsgaders dat de calange crimineel op 't geheele oude territorium van Beooster Schelde over alle mesusen in 't stuk van voorschreven regalia begaan; blijvende echter aan den baljuw van Zierikzee de criminele aanklagte binnen dezelve stad en Poort-ambacht, ook over zeevond en mesusen waarin bij poorters en ingezetenen van Zierikzee begaan. Zijnde aan alle steden en vasallen het aanslaan van voorschreven regalien expressclijk geïn- terdiceert, dan die daartoe bij speciale previlegien of investiture zijn geregtigd." Cf Notul. van Zeeland, 5 mei 1615, 29 novemb. 1660, 20 augustus 1666. De rentmeester, beschouwd als hoog baljuw, was de eerste graaflijke officier van Zeeland, en had in de bijzondere kwartieren van zijn regtsgebied zijne stadhouders en dienaars. Het ambt van baljuw van de wateren van Zeeland is zeer oud en reeds bij de her togen van Bourgondie als graven van Zeeland ingesteld. In de 14de eeuw en vervol gens werd het water-baljuwschap van 's gravenwege verpagt. Doch sedert vele tijden is hetzelve bediend op commissie en instructie der staten van Zeeland, op voorstelling van Middelburg, daar hij ook zijn vast verblijf houdt. (Zonder verkor ting nogtans van het district van den rentmeester Beoosten Schelde.) Volgens deszelfs instructie van 1581 strekt zich de jurisdictie van den baljuw van de wateren beginnende van de Wielingen af, alsoo van Vlaenderen en Honte op het Saftingetoe, en alsoo langs de zeekusten, mits dat de officiers van Vlaenderen geen j urisdictie hebben op feiten en breuken binnen scheepsboord gebeurd zynde, uoch ook op eenige gevischte ankers, kabels of andore gevonden goederen, en voorts de stroom Bewesten Schelde, voorby Bergen, Beimerswael, Goes, Cats enz., ende sal denselven baljuw kennis nemen van alle delicten, die geschieden binnen scheeps boord, soowel binnen eenige havenen als in zee. Bij dezelve instructie was (art. 19, 20) bepaald, dat alle schippers de in zee geabandonneerde drijfgoederen binnen de 12 uren na aankomst aan het comptoir van den water baljuw moesten aangeven, ten profijte van behoorlijk bergloon of op poene van geldboete en arbitrale correctie, ter discretie van de Ileeren. Smalle- gange, Cron. v. Zeel., ch. 159. Tegenw. Staat v. alle Volk., XIX. 113. De baljuvj van Tholendie ook rentmeester der domeinen over Tholen was, had de hooge jurisdictie over de heerlijkheid van Tholen, Poortvliet en Schakerloo. De andere heerlijkheden van St. Maartensdijk, Scherpenisse, Vrijberghe en Oud en Nieuw Vossemeer hebben alle hoogc jurisdictie zelfhebbende dc graaf daarin

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1857 | | pagina 88