92
en meesters van de rekeningen der domeinennaderhand bij de zeeraad der Bataaf -
sche republiek. Cf. Voorduin, Geschied. Ned. Wetg., III. 217.
In art. 587 Cod. Nap. voor het koningrijk Holland ingerigt leest men, dat al wat
het strandregt, en de regten op in zee geworpene en door de zee wederom opgege-
venc goederen betreft, door bijzondere wetten wordt bepaald.
Bij de inlijving van ons vaderland in het fransche keizerrijk vervielen de op het
punt van strandregt bestaande reglementen, door het executoir verklaren (bij de
decreten van 8 novemb. 1810,6 januarij, 19 april 1811. Rondonn., VI) van die ver
ordeningen, welke te dier zake in het keizerrijk geldende waren, en dus ook hier te
lande toepassing moesten vinden. Deze waren .-
De wet van 22 augustus 1791, onder meerder inhoudende, dat de inkomende reg
ten van schipbreukige goederen verschuldigd, behoorlijk aan de schatkist zouden
voldaan worden.
De wet van 6 germinal an VIII (27 maart 1800), bepalende dat bij iedere schip
breuk, vóór dat de goederen aan den eigenaar zouden kunnen worden teruggegeven,
door den conseil de prises moest worden uitgemaakt, of dezelve ook als goederen te
beschouwen zouden zijn afkomstig van vijandelijke schepen, en in welk geval ze
werden verbeurd verklaard.
Het arrcté van 17 floreal an IX (7 mei 1801) relatif au sauvetage des batiments
naufrages, et a la vente de ces batiments et des prises.
Volgens een en ander kwamen de geproveniëerde penningen aan de Caisse des
invalides de la marine; en werd het beheer opgedragen aan de administratie der
douane.
Gedurende die ongelukkige tijden, toen bij voortdurend oorlogvoeren, en het
handhaven van het continentale stelsel schier alle koophandel stil stond, zullen er
wel niet vele schipbreuken hebben plaats gehad.
Mogt het al eens gebeurd zijn, dat eenig vaartuig tot den sluikhandel gebruikt,
het ongeluk had op de kusten te vervallen, en dat de varensgezellen geen goede
kans zagen om hetzelve nog te redden, zullen deze wel gewis een goed heenkomen
hebben gezocht, en de eigenaren zich wel gewacht hebben om de goederen te recla
meren. Ofschoon wij wel geen bepaald feit mogen bijbrengen, vermoeden wij voor
zeker niet ten onregte, dat het beheer dezer zaken onder de fransche douanen aan
leiding geeft om aan het strandregt der middeleeuwen te doen denken.
Bij de herstelde orde van zaken in 1813 was het ecne der eerste bcmoeijingen van
onzen souvereinen Vorst, om bij hoogstdcszelfs besluit van den 24 augustus 1814,
staatsbl. 97, te bepalen, dat de beheering der stranden, en het opzigt over de ber
ging, redding, en bewaring van goederen in zee, of op de buitengronden gevischt of
uit reddclooze, gezonken of gestrande schepen voortkomende in of omtrent de zee
gaten en langs de zeestranden der Vereenigde Nederlanden, zal gedaan of gehou
den worden door de zoodanigen, welke volgens de wetten, ten jare 1810 in elke
provincie vigerende, daartoe bevoegd of daarmede belast waren, en alzoo kwam
weer het reglement van 1751 in werking.
Bij dit souv. besluit werd tevens bepaald "dat de geschillen des aangaande zullen
gebragt worden voor de regtbanken van eersten aanleg, met appel voor het hoog
geregtsliof van financiën en zeezaken. Welk hoogcr beroep evenwel nader, bij de