93
wet van 24 december 1819, staatsbl. 59, is gebragt bij den gewonen rcgter, het
boog geregtsliof.
Bij de invoering der nieuwe nederlandsche wetgeving in 1888, is naar aanleiding
van deartt. 545-568, wetboek van koophandel, ingevoerd liet reglement nopens het
beheer der strandvonderijgoedgekeurd bij kon. besl. van 9november 1838, no. 85.
Ook dit reglement weder werd ingetrokken en vervangen door het koninklijk
besluit 23 augustus 1852, staatsbl. 141, en dit gewijzigd bij het kon. besl. van
25 maart 1854, staatsbl. 18.
In hoeverre de heerlijkheden, met het regt op strandgoederen geinvestiëerd, dit
regt bij de staatsregeling van 1798 hebben verloren, omdat het was een uit het
leenstelsel afkomstig ambachtsgevolg;
in hoeverre die heerlijkheden na het herstel van zaken in 1813 hunne regten
hebben terug bekomen door het souverein besluit van 24 augustus 1814, volgens
hetwelk het beheer enz. der strandzaken zou gedaan worden door de zoodanigen, die
volgeus de wetten ten jare 1810 in elke provincie vigerende daartoe bevoegd of
daarmede belast waren
in hoeverre de heerlijkheden Westcappelle, Domburg, Cortgeen, Bommenede,
Borselen, de vier Bannen, Duiveland, Ooster- en Sir Jansland, naar aanleiding van
Z. M. besluit van 16 februarij 1815, no. 58, verlof tot de voortdurende uitoefening
van hun oud regt van beheer van strandgoederen gevraagd en onder zekere bepalin
gen bekomen hebben? en waartoe zich dat uitstrekt naar aanleiding van souverein
besluit 6 februarij 1S15, cn naar de wet van 15 september 1816, staatsbl. 48, art. 144
der wet van 3 October 1816, staatsbl. 53, over de inkomende regten van gestrande
goederen, en art. 30, wet 26 augustus 1822, staatsbl. 38
eindelijk in hoeverre alle die feodale regten bepaaldelijk zijn opgelost bij het re
glement van 9 november 1838, of door dat van 1852 en 1854deze vragen zijn
alle onderwerpen van staatsregt, of behooren tot die der heerlijke regten, welker
beantwoording voor iedere heerlijkheid een afzonderlijk en opzettelijk onderzoek
zoude vorderen.
De besluiten van 12 februarij 1815, no. 15, en van 16 februarij 1815, no. 53,
(te vinden in het archief van den gouverneur van Zeeland, het eerste in de relativen
van 24 februarij 1815, no. 2, het andere in die van 3 maart 1815, no. 5), verklaren
dat van 12 februarij 1815, dat de administratie der strandvonderij niet behoort
tot het departement der domeinen, maar tot dat van binncnlandsche zaken, hetwelk
zorgt dat de goederen, of het provenu der goederen, voor welke zich geene eige
naar opdoet, voor zoover daarop niemand anders, als eigenaar eener heerlijkheid
onder welke de stranden mogten behooren of andersints, eenig regt pretendeert, na
aftrek van kosten, worden overgegeven aan het domein, hetwelk daarvan alsdan
ten profijte van den lande bezit neemt;
dat van 16 februarij 1815, dat de eigenaren van heerlijkheden, welke te voren
het beheer hadden van de stranden hunner heerlijkheden, doch daarvan na 1794
ontzet zijn, provisioneel wederom zouden worden toegelaten; mits, 1<>. zich ten
aanzien van het regterlijke of contentieuse gedragende naar het besluit van 24
august. 1814, staatsbl. 972°. zich binnen 3 maanden, na dagteekening van
het besluit, aan Z. M. verzoekende in het beheer te worden hersteld; zichzelven of