83 paald werden tegen lien, die zich aan roof van dergelijke goederen schuldig maak ten, Cf. L. 1,1D., de incend., ruin., naufr.L. 3, pr. D. eod.L. 4, 11)., eod. L. 10 D., eod.; L. 7 D., cod.; L. 12 D., eod.; L. 1, §1D., ad leg. Jul. devipriv. L. 2, 8 D., ad leg. Eod. de Jactu; L. 9, uit. D., de acq. rer. dom.; L. 21, L et 2 D., de acq. possesL. 7 D., pro derelictoL. 18 D., de furtisL. 43 D., eod. De jure littoris apud Romanos, Cf Eeith, diss. c. t. p. 15. (4) L. 1, Cod. de naufr. "Si quando naufragio navis expulsafuerit adlittus, vel si quando aliqnam terram attigerit, ad dominos pertineatDiscus meus sese non inter - ponat. Quod enim jus habet fiscus in aliena calamitate, ut de re tam luctuosa com pendium sectetur P (5) Deinceps quoquein imperio Byzantino, naufraga bona adversus vim et rapi- nam, scrïptis gravissimis poenis, tuitus est Imperator Andronicus Comnenus, ao 1183. Loccenius, de Jure Marit, I, c. 7, 16, Cf. Alewijn diss, cit., pag. 13. (6) Bodinus, de Republ. I, cap. uit., noemt die gewoonte eene wreedheid, een schelmstuk. Heemskerk, Bat. Are. 298, in nota. (7) Cras, 11. 239. Deze onmenschelijke handelwijze was reeds voorheen door de Gothen, Longobarden, Saxers en andere volken in het noorden geoefend, en door hen naar Italië en andere gewesten van Europa overgebragt, enz. (8) In den beginne waren de graven niet veel meer dan de uitvoerders van des keizers magt, van wien zij hunne landen als allodiaal goed of in leenroerigheid had den ontvangen. Allengskens ontdeden zij zich van die ondergeschiktheid en was de keizer niets meer dan heer van den lande in naam, en werden de graven in de daad bekleed met de opperste magt. Hunne betrekkingen tot den keizer werden slechts relation, die naar buiten werkten, en alleen jura politica ten onderwerp hadden. De belangen der onderscheidene graafschappen werden vertegenwoordigd door de lands-staten. De graven waren in derzelver grondgebied bekleed met het summum imperium.De geregtigheden van den graaf bestonden1. in de regalia majora, welke hem ex jure superioritatis toekwamen. Daartoe behoorden onder meerder, het regt van hooge en lage jurisdictie, het lijfeigenschap, het regtvan de munt, aan stelling van ambtenaren, windregt (ook het strandregt), het heffen van excijnsen; 2. in de regalia minora, welke hem gewerden als dominus fundi (superficiei), zoo als de benadering van onbeheerde goederen, bosschen, stroomen, duinen, aanwassen, gorsen, tollen, veren, jagt- en visscherij, tiendeigendom, schatten, gevonden in de aarde, enz. Cf. van der Schelling, Hollands tiendregt, I, 97. 9) Cf. Eeith, diss cit. pag. 79. J. G. Estor, de Ministerialibus, p. 116. Bollan- dus, Tom. III, men. Aprl., pag. 398. Boxhorn, Chron. v. Zeel. II, cap. 33. Matthaeus, in aanteeken. op de Jaarboeken van Egmond, pag. 240. (10) A. von Kotzebue, het Strandregt, tooneelspel. En men zegge niet, dat wij ons hier ten onregte op een blijspelschrijver beroepen. Zijne geheele voorstel ling berust op hetgeen keizer Karei V zelf zegt in art. 218 zijnerPeinlische ge- richts-ordnungDessgleichen an vilen enden der missbrauch so eyn schiffmann mit seinem schifi: verferet, schiffbrüchig würde, dass er alssdann der oberkeyt des selbigen orts, mit schiff, leib und 'güttern verfallen sein soltdie und der- gleichcn gewonheyt, Wollen wir, dass eyn jede oberkeyt abschaffen und daran sein soil, dass sie hinfiirther nit geübt, gebraucht oder gehalten werden, als wir daim

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1857 | | pagina 83