10 Dr. Romer, in zijne beschrijving der kloosters en abdijen in Holland en Zeeland, zegt te betwijfelen of de monniken der Middelbui'gsche abdij wel ooit met de leerstellingen van ge noemden aartsketter zijn besmet geweest; behalve dat nu die twijfel door het boven aangevoerde geheel wegvaltdunkt mij juist in de aangewezene lastgeving van Godebald liet bewijs te zien zijner zorg voor liet niet terugkeeren eener verkeerdheid waaraan de verdrevene geestelijken zioli hadden schuldig ge maakt, en in de omstandigheid, dat dit bevel onmiddelijk 11a die verdrijving reeds aan den lstcn abt is gegevenbovendien liet overtuigende blijk te vindendat niemand anders dan Godebald de stichter onzer abdij kan zijn geweest, immers dat dit onder zijn bestuur moet hebben plaats gehad. Wanneer wij nu verder de reeks zijner opvolgers in het bis dom van Utrecht, zoo als die in 011s stuk voorkomennagaan, zien wij daarin vooreerst eeiie onafgebrokene volgorde, en ten anderen dat behalve Godebald, ook Andries van KuijkHer- bert, Herman van Hoorn en Godfried van Rheenen, die al len vóór 1188 den mijter droegen, aan onze abdij gunsten en privilegiën hebben geschonken, van welke eehter hier geene andere met name worden aangewezen, dan van genoemden Herman van Hoorn, betreffende de zoogenaamde Sijmon Alards en Hugo Gerolfstienden in Walcheren en nopens de admini stratie der kerken van Westkapelle, Oostkapelle, Domburg en Grijpskerke, welke privilegiën wel niet meer aanwezig zijn, doch tusschen 1150 en 1156, toen hij het kerkelijk bestuur in handen had, moeten zijn verleend geworden. Aan den reeds genoemden Godfried van Rheenen, die van 1156 tot 1178 het bisdom bestuurde, sluit zich onmiddelijk aan Boudewijn II van Holland, met wien, zoo als reeds gezegd is, onze verzameling van charters eenen aanvang neemt. Over hem en zijne opvolgers tot op Jan van Nassau zullen wij nu niet sprekenmaar bij verdere ontwikkeling van ons stuk over vloedig gelegenheid hebben om op te merkenwat ook de meeste hunner voor onze abdij hebben gedaan.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1859 | | pagina 10