ei
lerende den tweeden stand der Staten, bl. 12715-1;
9. van de Ridderhofsteden, bl. 155182.
10. van de namen en benamingen der Edelen van Zeeland,
bl. 183—202;
11. van de verdere voorregten en privilegiën der Ridder
schap en Edelen van Zeeland, bl. 203225;
12. van de oude adelijke geslachten, welke in Zeeland de
Ridderschap en Edelen van Zeeland geconstitueerd heb
ben, bl. 226313;
13. behelzende de kwaliteit en opkomst van een' Eersten
Edele van Zeeland, bl. 313368;
14. van de seclusie der Edelen van Zeeland en wat bij
hen daartegen gedaan is, bl. 369384;
15. van het derde lid der Staten van Zeeland, namelijk
van de steden, bl. 385—419;
16. van de justitie van Zeeland en al de collegiën en offi
cieren daartoe behoorende, bl. 420457
17. van de militie, bl. 458465.
Alhoewel dit handschrift, eindigende met den brief aan
ecnen WelEdel gelooren en Gestrengen Heer, bl. 467474
(welke in mijn eerste handschrift vooraan staat), meer kapit
telen en sommige veel uitgebreider behelst dan het vorige,
ducht ik echter dat het niet zoo volkomen isals het uit
de pen des edelen schrijvers gevloeid is, omdat hier en daar
eenig onbeschreven papier op sommige bladzijden is overge
laten tenzij zulks misschien door den edelen schrijver zei
ven is geschied om in volgenden tijd iets in te voegen
waartoe hem de tijd of gelegenheid kan ontbroken hebben.
Yoorts vind ik in dit laatste aangeteekenddat Jr. Jacob
van Grijpskeiike dit werk beschreven heeft in 't jaar 1645,
hebbende het toen begonnengelijk uit zijne voorrede blijkt
bij gelegenheid dat de hoogleeraar Boxhorn de Chronijk
van J. van Reigersbergh had uitgegeven met zijne verbe
teringen en vermeerderingen in het jaar 1644, hetwelk
met mijne gissing, voorheen aan 't licht gegeven, zeer wel