67
den hoogleeraat Gijsbërtus Voet, alzoo die beroemde man
een zijner allerbeste boeken opdragende aan drie heeren, van
welke een was de Edele Heer Jacob van Borssele van der
Hooge, toen zitting hebbende in den Baad van State aan
hen schrijft: „Gij, Hoog Edele en Groot Achtbare Heeren!
„door den wil of toestemming en raad uwer ouderen, hebt
in den loop Uwer boekoefeningen van mijne onderwijzing
eenig gebruik willen maken; daarenboven hebben twee van
U lieden eenige jaren mijne tafelgenooten geweest en toe-
gelaten tot mijn geheimen ommegang en dagelijksche ge-
meenzaamheid." Hoe hij zich op de hoogeschool en nader
hand gedragen heeft, getuigt diezelfde godvruchtige leeraar
met deze woorden (uit het Latijn vertaald): „Alhoewel gij-
lieden van wegen Uw ampt en roeping geen godgeleerden
„zijt in de kerken en scholen, weet ik nogtans bij onder
binding, dat Gijlieden in de godgeleerde stukken, door
mij in deze Hooge School onderwezen ganscli geen vreem-
delingen zijt; zoodat het voorregt (opdat ik zoo spreke)
van kennisneming beoordeeling en getuigenis Ulieden
met regt mag worden opgedragen. Gijlieden zijt zooda-
„nigen, die eertijds Edele burgers dezer Akademie, door Uwe
uitnemende kennis van Goddelijke en burgerlijke wetenschap-
pen naarmate van Uwe jaren, en niet minder door Uwe
„Godvruchtigheid, vriendelijkheid, zuiverheid van zeden en
„nederigheid boven de meesten Uwer tijdgenooten en medeleer-
lingen (dat dit niemand in de oogen steke) hebt uitgemunt."
Hoog te waarderen woorden van dien godvruchtigen grijsaard,
die niemand voor vleitaal moet nemen, ten aanzien van de
bekwaamheid en geleerdheid van Jr. Jacob van Borsset.e
van der Hooge, als die met betrekking op zijne begaafdheid
met der daad ook zoodanig erkend is door de Edelen van
Zeeland, zijne tijdgenooten, toen hij, benevens zijne mede-
Edelen, in 't jaar 1651 poogde hersteld te krijgen het Lid
der Edelen, om met en benevens den Eersten Edele ter ver
gadering van de Heeren Staten van Zeeland te verschijnen,